De aarde is in de Middeleeuwen twee keer getroffen door enorme zonnevlammen, geladen deeltjes die de zon het heelal in slingert, stellen Zweedse wetenschappers. Dat gebeurde rond het jaar 774 en rond 993. De sporen daarvan zijn nog terug te vinden in lagen ijs en sneeuw, diep onder de oppervlaktes van Groenland en de Zuidpool. De zonnestorm van 774 was minstens vijf keer zo sterk als de zwaarste storm die in de afgelopen decennia is geregistreerd. Het zou zelfs een gat in de ozonlaag hebben kunnen slaan, met gevolgen voor het klimaat op aarde.
Een zonnevlam ontstaat door een bewegend magnetisch veld op de zon. Daardoor kan spanning zich opbouwen. Als die energie vrijkomt, schiet de zon een wolk van elektromagnetisch geladen deeltjes de ruimte in. Die deeltjes zijn niet gevaarlijk voor mensen. Als ze de dampkring binnenkomen, ontstaat poollicht.